Praatjes

Elke week een praatje van Roon.

Ze is er altijd…

“Een man weet niet wat hij mist, maar als ze er niet is, weet een man pas wat hij mist”. Ik ben fan van De Dijk en in het bijzonder van Huub van der Lubbe. Hij heeft vaak gelijk.

Ze is er altijd. Elke ochtend ligt ze op mij te wachten, op de deurmat. Behalve op zondag, dan ligt ze er niet. Dat is niet erg, want op zaterdag is mijn ochtendkrant dubbeldik en is er bovendien een mooie weekendbijlage ingestoken. Genoeg voor twee dagen. Soms word ik wakker van het brommertje dat ergens tussen vijf en zes uur ’s ochtends onze straat in rijdt. De brievenbus kleppert, de krant ploft op de deurmat en het gereutel van het brommertje sterft weer langzaam weg. Het klinkt voor mij als muziek, mooier nog dan de ochtendzang van een merel.

Soms, heel soms, is zij er nog niet als ik de trap afloop. Ben ik nou zo vroeg of is zij nou zo laat, vraag ik mij dan af. Terwijl ik mijn boterhammetje smeer, kijk ik nog even om een hoekje of ze al gearriveerd is. Bij gebrek aan beter zit ik een beetje te pielen op mijn telefoon. De oren gespitst. Hoor ik de brievenbus al? Afgelopen zaterdag was weer zo’n dag. Het is vakantietijd. Misschien loopt mijn krantenman een dubbele wijk. Misschien slaapt hij een keertje uit. Mag hij ook eens? Als hij maar niet zelf op vakantie is. Die vervangers kennen de wijk niet zo goed. Voor hetzelfde geld ligt mijn krantje bij de buren in de bus. Ik probeer rustig te blijven. Er zijn genoeg andere dingen om je druk over te maken. Het is maar een krantje. Maar toch. Was ik maar jong, dan las ik geen krant. Maar ik ben niet jong. Ik mag hopelijk nog een paar jaar.  Een ochtend zonder krant is als een hoertje zonder klant. Vlak voordat ik de deur uit moet hoor ik het brommertje, gevolgd door een plof op de deurmat. Ik ben opgelucht en constateer dat het maar weer eens duidelijk is: Als ze er niet is, weet een man pas wat hij mist.

Etnisch geweld?

De zwarte jongen probeert zich uit alle macht los te werken uit de arm die de witte jongen stevig om zijn nek heeft geklemd. Ze struikelen van de stoep het fietspad op, waardoor ik moet uitwijken. Is hier sprake van etnisch geweld? Sinds George Floyd, ben je toch op je hoede. Moet ik afstappen en die gasten uit elkaar trekken? Of is het al tijd voor 112? Als ik de twee passeer, kijk ik recht in de brede lach van de zwarte jongen. Hier is slechts sprake van twee stoeiende pubervrienden, constateer ik opgelucht en vervolg mijn weg. Blijkbaar was mijn blik nogal streng. Misschien ook het gevolg van mijn stoere zonnebril en het strakke poloshirt. De jongens staken hun gevecht. Achter mij hoor ik een van de twee “kale!” roepen. In een straal van 200 meter zijn de twee jongens en ik de enige levende wezens. Die opmerking moet dus aan mij geadresseerd zijn.  Bovendien klopt de beschrijving. Je ziet dat overigens wel vaker. De rivaliserende partijen richten zich spontaan en eensgezind tegen het gezag, zodra deze wil ingrijpen. In een seconde vraag ik mij af of, en zo ja hoe, ik moet reageren. Rij ik rustig door? Steek ik mijn middelvinger op of knijp ik in mijn remmen. Ik kies voor het laatste, zet een voet op de grond en kijk achterom. “Riep je mij?” Ik zie jongens een beetje schrikken. Dit hadden ze niet verwacht. Langzaam sjokken ze mijn richting op. Het duurt te lang om op ze te wachten. Ik zou ook niet weten wat ik verder met de situatie aan moet. Ik snap ook eigenlijk helemaal niet waarom ik in mijn remmen kneep. Wat is het probleem? “Een beetje rustig aan hè”, roep ik en fiets verder. Ik hoor nog net dat één van de twee “grapje” roept. Ik heb een moment van intens geluk. Met mijn zonnebril en mijn blote armen, maak ik blijkbaar nog steeds indruk. En dat op mijn leeftijd.

Boos II

Het zal mij niet overkomen, dacht ik nog. En toch is het gebeurd. Afgelopen donderdag zat ik met een rood hoofd en vlekken in mijn nek naar de burgemeester van Rotterdam te kijken. Ik heb Aboutaleb hoog zitten, maar nu slaat hij de plank toch faliekant mis. Het aantal Corona besmettingen is in Rotterdam en Amsterdam sneller gestegen dan in de rest van Nederland. In blinde paniek gaan de burgemeesters van deze steden nu mondkapjes verplichten in drukke winkelstraten en op markten. Ik ben maar een eenvoudige burgerman, maar ik kan wel logisch nadenken.

Nadat de coronaregels versoepeld werden, wist iedereen dat het aantal besmettingen zou toenemen. Niet erg, zolang de ziekenhuizen het maar aan kunnen, was de strategie. Bovendien snapt iedereen dat je meer positieve gevallen krijgt als je meer testen afneemt.

De winkelstraten lopen al een week of 4 vol met gezellig publiek.  Zo vol dat de burgemeesters ook al weken klagen dat deze mensen zich nauwelijks aan de anderhalve meter regel houden. Je zou dus inmiddels overvolle IC’s verwachten, maar Diederik Gommers constateert dat het nog lekker rustig is in de ziekenhuizen.

Bij het bron- en contactonderzoek van de GGD is een contact van minimaal 15 minuten de norm. Ook de app van Hugo de Jonge waarschuwt pas als je langer dan 15 minuten bij iemand in de buurt bent geweest. Als ik iemand in een winkelstraat passeer, heb ik daar meestal geen kwartier voor nodig. Bovendien worden er in de winkelstraten geen gesprekken gevoerd. Je zou onder de voet gelopen worden. Dus met de overdracht van druppeltjes valt het ook wel mee.

Als je dit allemaal weet, waarom ga je dan mondkapjes verplichten in winkelstraten? Om een gedragsverandering en bewustwording te stimuleren zeggen de burgemeesters. Maar in Rotterdam waren de belangrijkste besmettingshaarden vorige week bij 8 Marokkaanse gezinnen en bij studenten die er blijkbaar lekker op los feesten. Ga daar op af en peuter die lui aan het verstand dat er iets niet goed gaat in hun subcultuur.

Gebruik je energie voor het coronaproof maken van de schoolgebouwen, de stadsbussen en de metro, meneer Aboutaleb. Over een week of zes worden de scholieren en studenten weer opgehokt. De besmettingshaarden zijn binnen, dat ziet toch elke dronken kip.

Zo, dat lucht lekker op. Fijn dat ik even tegen u aan mocht zeiken. Wees gerust, over een paar weken beginnen de voetballers weer voor het echie te spelen. Dat is voor iedereen beter.

Boos

Waarom zijn de mondkapjes nog niet verplicht in Nederland, vraagt een boze deskundige zich af op televisie. Die anderhalve meter is buiten echt waanzin, vindt Maurice de Hond, die boos is op de talkshows omdat er een eenzijdig verhaal verteld wordt. Er zijn mensen boos omdat de minister op vakantie gaat. Heel veel mensen zijn nog steeds boos op de zeehelden van vroeger. Anderen zijn weer boos op de mensen die boos zijn op die zeehelden. De NOS deugt niet, de grappen van de grappenmaker zijn fout en de columnist kan zijn mening beter voor zich houden. Er blijkt zelfs een genderneutraal mens boos te zijn op Rottlucht (u weet wel dat leuke bedrijfje van Steef en Roon). “Hoezo is Rottlucht alleen voor echte mannen?”, vroeg deze persoon zich op zijn/haar Instagram account af. Op Twitter is er al bijna helemaal geen vrolijkheid meer te vinden. Alleen maar boze mensen met boze berichten. Het lijkt zo langzamerhand wel of iedereen boos is. Hoe komt dat toch? Het duurde even, maar ineens had ik het door. Het is de sport. De sport die we missen. In het voorjaar mocht Feijenoord de beker niet winnen van Utrecht. AZ mocht geen landskampioen worden ten koste van Ajax. De straten bleven begin juni grauw en grijs. Geen oranje vlaggetje te bekennen. Er viel niets te vieren. Het EK voetbal ging niet door. Wimbledon? Niets van gezien. De Tour de France gaat hopelijk nog door, maar voorlopig doen we het al maanden zonder Tom Dumoulin. We moeten nog minstens een jaar wachten op onze eerst gouden Olympische plak. Dat is toch bijna niet te doen? Niet juichen, niet aanmoedigen, niet zingen. Er is ook niets om je aan te ergeren. De gemiste strafschop, de foute beslissing van de jury, de dopingzondaar. Het was een lang leeg voorjaar en de zomer is bijna niet door te komen. We vervelen ons te pletter. En wat doe je dan? Dan word je boos. Maakt niet uit waarom of op wie. Je wordt gewoon boos. Dat is logisch. Je gaat het pas zien als je het doorhebt, leerde een grote Amsterdamse filosoof mij lang geleden al.

Als de slakken oversteken

Het valt mij op dat er veel naaktslakken oversteken. Tergend langzaam kruipen ze over het fietspad, van de ene berm naar de andere. Het kost mij moeite om ze allemaal te sparen. Is het de tijd van het jaar? De zon staat laag. Het begint al een beetje te schemeren. Zou dat het zijn? Komen die beestjes ’s avonds pas in actie? Of ligt het aan de temperatuur? Het is nog heerlijk buiten. Het was een mooie zomerse dag. Het zijn van die vragen waar ik geen antwoord op heb en die te onbelangrijk zijn om op te zoeken. Er valt mij nog iets op: De auto’s. Meteen bij het eerste verkeerslicht scheurt er al eentje weg, met gierende banden. Onderweg rijden er nog een paar veel te hard voorbij. Van die scheefzitters. U kent ze waarschijnlijk wel. Meestal jonge jongens, petje achterstevoren op het hoofd en de linkerhand boven op het stuur. De rechter hand rust ergens op de passagiersstoel of op de versnellingspook, waardoor de romp licht naar rechts leunt. Het is vrijdagavond, het begin van het weekend. Dat zou wel eens de reden voor die automobilisten kunnen zijn om het gaspedaal lekker diep in te trappen. Als ik die avond om even voor twaalf uur mijn bedje inkruip, is het een komen en gaan van sirenes. Daar is iets goed mis, denk ik nog. De volgende dag lees ik op mijn telefoon wat er aan de hand was. Een paar straten verder zijn twee auto’s van de weg geraakt.  De één is tegen een boom tot stilstand gekomen. De andere is door de berm gereden en heeft zich in een geparkeerde auto geboord. Getuigen denken aan een straatrace. De brandweer moest twee mannen uit de auto zagen. Ze waren 52 en 61 jaar en hadden waarschijnlijk geen petje op. De andere auto werd bestuurd door een jongen van 20 en zou zomaar eens scheef achter het stuur hebben kunnen zitten.

Ik weet nog steeds niet waarom naaktslakken op een mooie zomerse vrijdagavond het fietspad oversteken, maar ik weet wel dat je op zo’n avond maar beter je kinderen binnen kunt houden. Veel te gevaarlijk.

Parasieten

Sinds een paar weken kan ik niet meer zorgeloos inchecken op  het station. Dat komt niet door de stress van het mondkapje. “Heb ik er genoeg bij me?” Nee, daar ligt het niet aan. Het komt door het irritante alarmsignaal dat tegenwoordig regelmatig afgaat als ik door het poortje loop. Sinds de uitbraak van de Coronacrisis worden de vervoersbewijzen nauwelijks meer gecontroleerd in de trein. Gedurende de eerste weken was het te gevaarlijk voor de conducteurs, dat snap ik wel. Inmiddels worden we allemaal beschermd door de mondkapjes, maar erg comfortabel is het natuurlijk niet. Ook de conducteur moet er eentje op als hij zich in de trein tussen de reizigers begeeft. En dus beperkt hij zijn taken tot het blazen op de fluit. Snap ik ook. Maar nu kan ik dus niet meer zorgeloos in- en uitchecken. Als ik de poortjes nader, kijk is schichtig om mij heen. Staat er weer één? Is de kust veilig? Het zijn parasieten die geduldig wachten op hun gastheer. Zwartrijders, bijna altijd jonge mannen. Het begint langzamerhand een plaag te worden. Ze worden ook steeds brutaler. Tot voor kort namen ze meestal het brede poortje. Dat blijft net iets langer open staan, waardoor je niet zo dicht op de betalende sukkel hoeft te lopen. Toen ik gisteren het station wilde verlaten, had ik er eentje die mij met fiets en al volgde door het gewone smalle poortje. Hij volgde de gebruikelijke strategie. Even inhouden om naar je OV-kaart te zoeken en dan snel achter de man of vrouw aanlopen die wel betaald. In dit geval was ik dat dus. Ik kan er niet tegen en spreek de looser meestal aan. Niet dat het iets helpt, maar het lucht een beetje op. “Vandaag of morgen krijg je nog eens een knal voor je kop”, waarschuwt mijn vrouw mij. Zoals meestal, heeft zij natuurlijk gelijk. De komende week ga ik proberen om niet achterom te kijken als het alarm weer eens afgaat en vooral ook niets te zeggen.

Als u volgende week geen nieuw Praatje op deze plaats kunt lezen, dan is het mij waarschijnlijk niet gelukt.

 

 

Een goed begin

Er staat een harde wind, maar hij waait de goede kant op. Prima dus. Het fietspad is nat, maar het regent niet. Alles is gisteren al gevallen. De kerkklokken luiden, maar de tijd heeft het aantal kerkgangers ingehaald. Het is stil op straat. Ik zie een vrouw van middelbare leeftijd. Rood hoofd, iets te dik voor het trainingspak dat ze draagt. Ze sjokt tegen de wind in en zweet als een otter. Ik fiets haar tegemoet, maar ben niet bang voor besmetting, ventilatie genoeg. De berm geurt als het frisse voorjaar. Precies wat je nodig hebt als je gisterenavond net één glas wijn te veel hebt ingeschonken. Een goed begin van de dag. Zoals het een echte forens betaamt, check ik tijdens het wachten op de trein mijn sociale media. Een foto van drie jaar geleden. Service van meneer Zuckerberg. Dankjewel, en weer verder. Brian Linsen gaat toch tekenen bij Feyenoord, lees ik op mijn schermpje.  Köckcü en Fer hebben al bijgetekend. En Dickie blijft onze trainer. Wat kan er nog mis gaan? Ik krijg de glimlach niet meer van mijn gezicht. Jammer dat het mondkapje er straks overheen gaat. Instagram heb ik binnen een minuut gehad. Voordat de trein arriveert kan ik nog net even naar Twitter. Daar heb je Akwasi weer. Het linkje lonkt en ik klik erop. Ik lees: “Je zou eigenlijk vereerd moeten zijn dat ik zwart ben. Je zou vereerd moeten zijn dat je in dezelfde ruimte als mij mag ademen, because I’m black.” Het zal wel woordkunst zijn. De trein rijdt het station binnen. Het mondkapje gaat op en de telefoon in de binnenzak. Dat is beter.

De grap

De beste grap kwam deze week niet van Johan Derksen maar van Mark Rutte. Heeft u ook zo gelachen? We mogen weer naar het theater en naar de kroeg. We mogen op vakantie naar het buitenland en weer met z’n allen in de trein. Het vliegtuig was sowieso al geen probleem. Het mooiste is, dat we weer naar het voetbalstadion mogen. Maar je moet dan wel blijven zitten en vooral niet zingen. En juichen mag al helemaal niet. Onze minister president vertelde het met een stalen gezicht. Hij vertrok geen spier. De mannen en vrouwen van het Outbreak Management Team hebben zitten gieren van de lach, toen ze thuis voor de televisie naar de persconferentie zaten te kijken. Hij zei het echt!

Woensdag is het voorlopig de laatste persconferentie van de minister president, had Jaap van Dissel aan zijn collega’s verteld. “Zullen we hem dan iets geks laten zeggen? Gewoon, voor de grap. ”Ja, leuk”, zei Diederik Gommers.  “Toen ik lang geleden een zaterdagbaantje had moest ik op mijn eerste werkdag een plintentrapje halen. Zoiets.” ”Ja precies, zoiets, maar dan leuker. We laten hem zeggen dat je wel naar het stadion mag, maar niet mag zingen en alleen maar op fluistertoon mag juichen.” Marion Koopmans had er geen vertrouwen in. ”Daar trapt hij nooit in. We moeten iets beters bedenken.” Maar ja, Professoren, dokters en virologen zijn nu eenmaal geen grappenmakers en dus bleef het bij het voorstel van Jaap. Op hoop van zegen.

We hebben het allemaal kunnen horen. Onze minister president trapte erin. En Mark zou Mark niet zijn als hij niet bij zijn standpunt zou blijven. In het Kamerdebat dat volgde herhaalde hij zijn regeltjes nog maar eens. Wel met z’n allen in een vliegtuig en zingen in een koor mag ook. Maar zingen met anderhalve meter in een stadion mag niet. Hij zei het er nog net niet bij, maar hij was er tot in het diepst van zijn vezels van overtuigd. Dit was een uitstekende maatregel.

Dankjewel Jaap. We webben weer enorm gelachen.

Geloof

“Dag meneer, mag ik u iets vragen?” In het winkelcentrum spreekt een vriendelijke meneer van mijn leeftijd mij aan. Het is weekend, ik heb geen haast. “Natuurlijk, wat wilt u weten?” “Gelooft u in de Heer?” Oei, daar had ik even niet op gerekend. Maar als je A zegt, moet je ook B zeggen. “Om u de waarheid te zeggen: niet meer.” De ogen van de man beginnen te stralen. Hij heeft beet. Hier liggen kansen, zie ik hem denken. Hij vraagt mij hoe dat zo gekomen is. Heb ik misschien iets ergs meegemaakt? Even twijfel ik of dit nu de plek is om mijn gebrouilleerde relatie met de Heer te openbaren.

Ik vertel hem hoe ik met de kerk ben opgegroeid. Dat ik ook in de kerk getrouwd ben, maar dat je door het ouder worden ook wijzer wordt. Zoals sommige mensen ineens het licht zien, zo viel bij mij op enig moment het kwartje. Volgens mij is het puur toeval dat mijn wiegje in een liefdevol gezin in Vlaardingen stond. Dat mijn ouders lid waren van de Nederlands Hervormde kerk en ik derhalve, als vanzelfsprekend ook gevormd ben door deze tak van religie. Als mijn wieg in, laten we zeggen, Ankara had gestaan, dan had ik nu waarschijnlijk geen voorhuid meer gehad en was ik er heilig van overtuigd dat de enige waarheid die van de Profeet was. “Datzelfde geldt ongetwijfeld ook voor u”, voeg ik eraan toe. De man vertelt dat hij de kerk ook een tijdje verlaten heeft. Voordat hij zijn zin af kan maken, ga ik door met mijn college. Langzaam zie ik de twinkeling in zijn ogen plaats maken voor wanhoop. Na een kwartiertje en een stuk of drie pogingen om mij te onderbreken, constateert de vriendelijke man dat zijn verhaal bij mij niet wil landen. We wensen elkaar nog een fijne dag. Vijftig meter verder vraag ik mij af welk verhaal hij nu eigenlijk bedoelde. Hij is niet aan het woord geweest.

Nog goed dat ik mijn zendingsdrang alleen op deze plek probeer bot te vieren. Ik ben bang dat ik een heel irritant ventje in het winkelcentrum zou zijn.

 

Sorry

Het moet maar eens uit zijn met racisme. Dat was de boodschap van al die mensen die ik afgelopen week overal zag demonstreren. Ze waren behoorlijk boos, maar op wie eigenlijk? Op de politie in Amerika? Dat snap ik, maar dan moet je voor de ambassade gaan staan. Op de belastingdienst? De belastingdienst kwam er een jaar of tien geleden achter dat er nogal wat geld naar het buitenland verdween bij mensen met een dubbele of niet Nederlandse nationaliteit. “Maar eens extra controleren”, dachten ze. Ik snap dat wel. Sorry. Zijn ze boos op Sinterklaas en zijn knecht? Inmiddels heb ik daar wel begrip voor. Maar doe eens rustig. Ik ben ook wel eens Zwarte Piet geweest. Sorry. Zijn ze boos op de regering? We leven in een democratie. Je mag stemmen en sommige mensen stemmen nu eenmaal niet op Groen Links. Sorry. Zijn ze boos op de maatschappij? De maatschappij, dat zijn wij, toch? Dus ook boos op mij? Moet ik mijn excuses aanbieden voor mijn verleden, zoals de koning dat pasgeleden deed? Mijn ouders waren lieve, hardwerkende mensen. Ik heb een fijne jeugd gehad. Sorry. Ik ben vroeger nooit gepest. Sorry. Ik woon in een straat met allemaal witte mensen. Sorry. Ik houd niet van de muziek van zwarte rappers. Sorry. Ik word nogal onpasselijk van de quasi boosheid van Akwasi. Sorry. Datzelfde gevoel heb ik trouwens bij de boosheid van Wilders, maar daar hoef ik mij niet voor te verontschuldigen, toch? Ik ben geen fan van burgemeester Halsema. Sorry. Ik vind het raar dat je spandoeken maakt met Engelse teksten, als je in Nederland demonstreert. Sorry. Ik heb een leuke baan. Sorry. Ik heb wel eens een Marokkaanse stagiair naar huis gestuurd, toen hij voor de derde keer te laat kwam. Sorry. Ik vind dat dat niets te maken heeft met discriminatie (hij vond van wel). Sorry. Ik rijd in een zwarte auto. Sorry. Ik ben een witte man. Sorry.

Zullen we nu ophouden met boos zijn? Zullen we allemaal eens naar onszelf gaan kijken? Lach ook eens om jezelf en word niet alleen maar boos op anderen. Laten we gewoon gaan samenleven.