Ik ben een oude witte man, daar kan ik niets aan doen. Ging vanzelf. Aan het einde van het jaar vier ik met mijn soortgenoten het jaarlijkse muziekfeestje, de Top 2000. Tussen Kerst en Nieuwjaar halen we herinneringen op uit de tijd dat we met onze cassetterecorder voor de radio zaten. Als de diskjockey was uitgeluld, snel op play drukken. Matthijs van Nieuwkerk en Leo Blokhuis, de leiders van de oude-witte-mannen-beweging, vertellen verhalen en draaien de plaatjes van vroeger. De tijd van de lange haren en veel bier in de jeugdsoos. Luisteren naar de Top 2000. Het ene jaar stond Deep Purple op nummer 1 en het andere jaar was dat Led Zeppelin. Af en toe was het, wat een verrassing, Queen. De Top 2000, een heerlijke traditie.
Maar nu is er onrust in het land. De vrouwenbeweging is boos, omdat de eerste vrouw pas op plek 24 is terug te vinden. Claudia de Breij, gezakt van plek 14. Op zaterdagochtend lees ik in het AD dat Özcan Akyol ook boos is. Hij mist zijn jeugdidool Tarkan in de lijst. Als Nederlander met een migratieachtergrond vindt hij dat er wel wat meer oriëntaalse popmuziek in de lijst mag. “Meer belastinggeld naar de publieke omroep, zodat muziek met een kleurtje ook een plek krijgt in ons collectieve bewustzijn”, is zijn pleidooi. Nog diezelfde ochtend is het raak op de sociale media. De oude witte mannen veranderen in boze witte mannen. Eus krijg er digitaal van langs, en niet zo zuinig ook. Aan het eind van de dag lees ik de reactie van de columnist. Ik ben er ingetuind, met boter en suiker. Net als al die andere oude witte mannen, had ik Eus verkeerd begrepen. Het was ironisch bedoeld. We mogen volgende week gewoon lekker genieten van de oude-witte-mannen-muziek. Ik houd van de columns van Özcan Akyol. Ik houd van zijn open blik en scherpe pen, maar die ironie had ik niet zien aankomen. Als ik Eus was, zou ik toch eens een biertje gaan drinken met Youp.