De tribune is zo goed als leeg. Een mannetje of tien, meer niet. Daarvan zijn er vier van de tegenstander. Door het flauwe najaarszonnetje lijkt het lekkerder dan het is. Het is koud. Met mijn handen diep in de jaszakken, kijk ik naar het zevende van VFC. Tegenstander is Den Hoorn negen. Ik heb geen last van de kou, want we staan met twee nul voor. Het ziet er goed uit.
Hoe anders was dat gisteren bij de grote jongens van Feyenoord, in de Kuip. Ongeveer vijftigduizend man op de tribune. De tegenstander is een voetbaldwerg uit Venlo. Een wedstrijd om het doelsaldo wat op te krikken, zou je denken. Ik zie de wedstrijd in samenvatting, zo’n grote fan ben ik nu ook weer niet. Ze kennen mij niet in de Kuip. Ik kom er nooit. Feyenoord – VVV: één tegen één. Het is toch niet te geloven. Hoe moeilijk kan het zijn? Gewoon het balletje in het netje van de tegenstander schoppen en zorgen dat hij er bij jou niet in valt. Vraag het aan mijn zoon. Hij speelt al zestien jaar in de achterhoede van VFC. Inmiddels dus in het zevende. Daar rost hij de ballen naar voren en, als het nodig is, de tribune over, richting Maassluis. De spits van de tegenpartij krijgt te maken met de brede schouders van mijn zoon als deze hem probeert te passeren. En als een doelpunt dreigt, is de noodrem toegestaan. Zo houdt VFC 7 het doel schoon. Ook vandaag houden de mannen de nul. Zelf prikken ze er nog één bij. Drie nul. In de kantine vier ik de overwinning met een flesje spa rood en een broodje beenham. We hebben gewonnen. Wat een lekker gevoel. Ik denk dat ik Studio Sport vandaag een keertje oversla.