Oud

De techniek schrijdt voort en mijn leeftijd ook. De afgelopen week mocht ik er weer een jaartje bijschrijven. Als je al meer dan zes decennia meeloopt, dan moet je gaan oppassen voor het Ouwe-Lul-syndroom, ook wel bekend als de Opa vertelt kwaal. De jongelui van tegenwoordig kunnen het zich misschien niet voorstellen, maar ik ben nog uit de tijd dat er geen computer bestond. Het rekenmachientje was net uitgevonden toen ik naar de middelbare school ging. Er werd schande van gesproken. De jeugd kan straks niet meer hoofdreken door het gebruik van dat ding. In die tijd kon je alleen bellen als je thuis was. De telefoon zat namelijk met een snoer vast aan de muur. Buitenshuis belde je vanuit een telefooncel, waar je kwartjes in moest gooien. Een kwartje is een muntje van vijfentwintig cent. Ik heb nog meegemaakt dat de eerste mens voet op de maan zette. De beelden op televisie waren in zwart wit. Als we naar muziek wilden luisteren, draaiden we plaatjes op een pick-up. Over muziek gesproken, ik houd ervan. Vooral als het gemaakt is in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Toen ik begon te werken speelde ik cassettebandjes af in de auto en op mijn walkman. Even later nam ik een discman mee op reis en nog weer later kon ik wel twintig CD-tjes op een i-pod zetten. Tegenwoordig komt alle muziek uit mijn telefoon. Tot nu toe was ik gewend om het snoertje van mijn oordopjes in de telefoon te steken, waarna het genieten kon beginnen. Maar nu heb ik voor mijn verjaardag van die hypermoderne oordopjes gekregen zonder snoertje. Dat is andere koek. Daar kan je tegen praten, vertelde de dopjes toen ik ze probeerde te verbinden met mijn telefoon. Ik schrok ervan. Hands-free voice control heet dat. Het is van Google. Via de dopjes vertel je wat je telefoon moet gaan doen. Google geeft mij bovendien gevraagd en ongevraagd allerlei tips. Maar ik wil geen tips van Google en ik wil praten met mensen, niet met oordopjes. Het is duidelijk, het syndroom heeft mij genadeloos te pakken.